Kan sprake zijn van eendaadse samenloop tussen bankieren zonder vergunning en witwassen?

Kan sprake zijn van eendaadse samenloop tussen bankieren zonder vergunning en witwassen?

Maandelijks annoteren Diederik van Omme en Casper van Weerd een uitspraak op het gebied van financieel strafrecht in Rechtspraak Financieel recht (FR). Hieronder treft u hun bijdragen aan:

Overijssel 25-02-2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:1679

Instantie

Rechtbank Overijssel

Datum

25 februari 2020

Magistraten

Mrs. H.R. Schimmel, M.B. Werkhoven, V.P.K. van Rosmalen

Zaaknummer

08-960249-15 (P)

JCDI

JCDI:ADS249395:1

Vakgebied(en)

  • Invordering / Dwanginvordering
  • Financieel recht / Bank- en effectenrecht
  • Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
  • Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
  • Materieel strafrecht / Algemeen

Brondocumenten

ECLI:NL:RBOVE:2020:1679, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 25‑02‑2020

Wetingang

Art. 2:3a Wft; art. 420bis, 420ter Sr

Essentie

Eendaadse samenloop. Hawala-bankieren. Witwastypologieën.

Is de aanwezigheid van witwastypologieën voldoende voor het aannemen van witwassen bij Hawalabankieren?

Kan sprake zijn van eendaadse samenloop tussen bankieren zonder vergunning en witwassen?

Samenvatting

Het gaat in deze zaak om Hawalabankieren. Door middel van tussenpersonen, de Hawalabankiers, worden contante bedragen ingebracht en elders, eventueel in een andere valuta, opgenomen, tegen een afgesproken commissie. Nadien worden de bedragen door de Hawalabankiers onderling verrekend. Als inleg- en afgiftebewijs van de gelden worden doorgaans ‘tokens’ gebruikt. Vaak zijn dat bankbiljetten van kleine coupures. Dit vanwege de unieke nummers die op de bankbiljetten zijn afgedrukt. De verdachte heeft als Hawalabankier verschillende ondergrondse en internationale geldtransacties gefaciliteerd en wordt vervolgd voor, onder meer, (gewoonte)witwassen en bankieren zonder vergunning.

Rb.: Vanwege de verschillende transacties die de verdachte als Hawalabankier gefaciliteerd heeft, heeft hij een gewoonte gemaakt van het zonder vergunning verrichten van betaaldiensten als bedoeld in art. 2:3a lid 1 Wft. De ten laste gelegde transacties voldoen aan verschillende witwastypologieën. Zo zijn grote geldbedragen in contanten opgehaald en afgegeven, zijn deze contanten in (boodschappen)tassen en in kleding vervoerd, en is gebruik gemaakt van versluierde en gecodeerde taal en tokens. Omdat de aanwezigheid van deze witwastypologieën deels kan worden verklaard uit de specifieke werkwijze van Hawalabankieren, kan het bewijs dat de gelden uit misdrijf afkomstig zijn niet enkel op basis hiervan worden aangenomen. Daar zijn bijkomende feiten en omstandigheden voor nodig. Vanwege het ontbreken van een administratie, het gebruik van PGP (Pretty Good Privacy) telefoons en verschillende tapgesprekken waaruit volgt dat de verdachte wist dat het geld van een aantal transacties van hennephandel afkomstig was en dat hij zelf bij drugshandel betrokken was, of daar op zijn minst in geïnteresseerd was, doen zich deze bijkomende omstandigheden voor. Het is daarom aan de verdachte om een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven voor de herkomst van het geld. Een dergelijke verklaring is niet gegeven. Het kan aldus niet anders dan dat de geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn. De eendaadse samenloop van witwassen en het in strijd met art. 2:3a Wft bankieren zijn bewezen.

Verwant oordeel

Zie ook:

  • HR 10 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1753 en ECLI:NL:HR:2020:1754;
  • HR 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1111 tot en met ECLI:NL:HR:2017:1115;
  • A-G Vegter 12 december 2017, ECLI:NL:PHR:2017:1513;

Wenk

Bij (regulier) Hawalabankieren zullen in de regel één of meerdere witwastypologieën aanwezig zijn volgens de rechtbank (bijvoorbeeld het gebruik van gebundeld contant geld, het gebruik van ‘tokens’ en de overdracht van grote bedragen (zie onder ‘Zie ook’ de link naar FIU). De rechtbank overwoog daarom dat voor het bewijs van witwassen bij Hawalabankieren bijkomende omstandigheden aanwezig moeten zijn en die werden in deze zaak ook gevonden. Witwastypologieën worden echter nooit als enig bewijs gebruikt voor witwassen. De aanwezigheid van witwastypologieën op grond waarvan een vermoeden van witwassen kan worden aangenomen én de afwezigheid van een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van de verdachte over de herkomst van de goederen, kunnen dit bewijs wel vormen. De door de rechtbank gestelde extra eis is daarmee weinig opzienbarend.

Bij het Hawalabankieren worden betaaldiensten verleend in de zin van de Wft waarvoor op grond van art. 2:3a Wft een vergunning nodig is. Aangezien de verdachte in deze zaak geen vergunning had, zijn de witwastransacties tenlastegelegd als overtreding van dit artikel en hiervoor is de verdachte ook veroordeeld (de verdediging voerde op dit punt geen verweer). De rechtbank neemt in navolging van de officier van justitie echter aan dat sprake is van een eendaadse samenloop in de zin van art. 55 Sr ten aanzien van beide feiten.

Van eendaadse samenloop kan, kort gezegd, sprake zijn indien één gedraging onder meer strafbepalingen valt: zo valt een inbraak zowel onder art. 311 lid 1 Sr (diefstal met braak) als art. 350 Sr (zaaksvernieling). In het geval van eendaadse samenloop wordt er maar één strafbepaling toegepast in plaats van twee. Indien er een verschil in strafbedreiging bestaat tussen beide bepalingen, moet de bepaling met het zwaarste maximumstraf worden toegepast. In de arresten van 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1111 tot en met ECLI:NL:HR:2017:1115 heeft de Hoge Raad benadrukt dat het voor het aannemen van eendaadse samenloop vooral aankomt op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Op het eerste gezicht lijkt deze samenhang te ontbreken tussen art. 420ter Sr en art. 2:3a Wft: het Hawalabankieren zonder vergunning en het gebruikmaken van het systeem voor Hawalabankieren voor witwastransacties overlappen elkaar in beginsel niet. Helemaal niet nu voor art. 2:3a Wft het niet-aanvragen van een vergunning een bestanddeel vormt. Het lijkt er echter op dat in deze zaak er buiten de witwastransacties geen ‘normale’ Hawalatransacties hebben plaatsgevonden. Een indicatie daarvoor is dat de rechtbank bij de strafoplegging overweegt dat uit het dossier zou blijken dat het ‘benadelingsbedrag’ (een term uit de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken – afspraken omtrent straftoemeting van de verschillende rechtbanken – die bij witwassen niet helemaal gelukkig is gekozen) hoger ligt dan € 500.000, waarmee de rechtbank aangeeft dat er buiten de tenlastegelegde gedragingen nog meer witwastransacties zouden zijn verricht. Nu de tenlastegelegde witwastransacties volledig overeenkomen met de bij overtreding van art. 2:3a Wft tenlastegelegde transacties, lijkt het erop dat het Hawalabankieren inderdaad slechts een dekmantel was voor het witwassen en er bij iedere Hawalatransactie mogelijk sprake was van crimineel geld. Door het aannemen van eendaadse samenloop lijkt hiermee tegemoet te worden gekomen aan het door de Hoge Raad in genoemde arresten geformuleerd uitgangspunt dat een onevenredige aansprakelijkheid en bestraffing in geval van gelijktijdige berechting van sterk samenhangende strafbare feiten moet worden voorkomen. De rechtbank had haar oordeel op dit punt echter wel nader kunnen motiveren. Ironisch genoeg kwam de rechtbank, ondanks de eendaadse samenloop, wel tot een fors hogere straf dan de Oriëntatiepunten voor het gegeven benadelingsbedrag indiceren.

C.T. van Weerd en D.J.P. van Omme

Partij(en)

Vonnis op tegenspraak in de zaak van

De officier van justitie,

tegen

[Verdachte], geboren op [geboortedatum] 1965.

Uitspraak

Rechtbank, locatie Zwolle:

  1. Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 februari 2020.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.K. Kooij en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr L.J.B.G. van Kleef, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

  1. De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

feit 1: samen met anderen of alleen een gewoonte heeft gemaakt van witwassen dan wel zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen;

feit 2: samen met anderen of alleen een gewoonte heeft gemaakt van bankieren zonder vergunning;

feit 3: samen met anderen of alleen valse documenten heeft opgemaakt.

Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:

  1. hij,

op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 april 2016 tot en met 16 november 2016 te Diemen en/of Beverwijk en/of elders in Nederland en/of in Groot-Brittannië, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), (telkens) van (contante) geldbedragen, waaronder onder meer:

  • 43.500 Engelse ponden op of omstreeks 11 juni 2016;
  • 100.000 Engelse ponden of op omstreeks 14 juni 2016;
  • 82.450 Engelse ponden op of omstreeks 14 juni 2016;
  • een (groot) contant geldbedrag in euro’s op of omstreeks 15 juni 2016;
  • 50.000 Engelse ponden op of omstreeks 24 juni 2016;
  • 77.000 Engelse ponden op of omstreeks 24 juni 2016;
  • 184.740 Engelse ponden op of omstreeks 1 augustus 2016;
  • 81.000 euro op of omstreeks 2 augustus 2016;
  • 35.000 euro op of omstreeks 18 augustus 2016;
  • 50.000 euro op of omstreeks 21 augustus 2016;
  • 50.700 euro op of omstreeks 3 september 2016;
  • 34.880 euro op of omstreeks 7 september 2016
  • (grote) contante geldbedragen op of omstreeks 18, 19, 20 en/of 21 oktober 2016 ([bedrijf 1])
  • (grote) contante geldbedragen op 28 en 30 september, 1, 2, 5, 6, 7 en 21 oktober 2016 [bedrijf 2]) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemde geldbedragen was en/of voorhanden had

    en/of

    (telkens) (contante) geldbedragen, waaronder onder meer:

  • 43.500 Engelse ponden op of omstreeks 11 juni 2016;
  • 100.000 Engelse ponden of op omstreeks 14 juni 2016;
  • 82.450 Engelse ponden op of omstreeks 14 juni 2016;
  • een (groot) contant geldbedrag in euro’s op of omstreeks 15 juni 2016; 50.000 Engelse ponden op of omstreeks 24 juni 2016;
  • 77.000 Engelse ponden op of omstreeks 24 juni 2016;
  • 184.740 Engelse ponden op of omstreeks 1 augustus 2016;
  • 81.000 euro op of omstreeks 2 augustus 2016;
  • 35.000 euro op of omstreeks 18 augustus 2016;
  • 50.000,- euro op of omstreeks 21 augustus 2016;
  • 50.700 euro op of omstreeks 3 september 2016;
  • 34.880 euro op of omstreeks 7 september 2016
  • (grote) contante geldbedragen op of omstreeks 18, 19, 20 en/of 21 oktober 2016 ([bedrijf 1])
  • (grote) contante geldbedragen op 28 en 30 september, 1, 2, 5, 6, 7 en 21 oktober 2016 [bedrijf 2]) verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat deze geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
  1. hij,

op eén of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 april 2016 tot en met 16 november 2016 te Diemen en/of Beverwijk en/of elders in Nederland en/of in Groot-Brittannië (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke personen en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) opzettelijk zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van de Wet op het Financieel Toezicht, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) al dan niet via een tussenpersoon, (telkens) opzettelijk, beroepsmatig en/of bedrijfsmatig ten behoeve van en/of op verzoek van een of meerdere (onbekend gebleven) betaler(s) en/of begunstigde(n) en/of ander(en), een of meer (contante) geldtransactie(s) en/of een of meer (contante) geldtransfer(s) uitgevoerd en/of voor rekening van een of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) ontvangen en/of aan een of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) beschikbaar gesteld en/of voor een of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) gehouden,

te weten:

  • 43.500 Engelse ponden op of omstreeks 11 juni 2016;
  • 100.000 Engelse ponden of op omstreeks 14 juni 2016;
  • 82.450 Engelse ponden op of omstreeks 14 juni 2016;
  • een (groot) contant geldbedrag in euro’s op of omstreeks 15 juni 2016; 50.000 Engelse ponden op of omstreeks 24 juni 2016;
  • 77.000 Engelse ponden op of omstreeks 24 juni 2016;
  • 184.740 Engelse ponden op of omstreeks 1 augustus 2016;
  • 81.000 euro op of omstreeks 2 augustus 2016;
  • 35.000 euro op of omstreeks 18 augustus 2016;
  • 50.000,- euro op of omstreeks 21 augustus 2016;
  • 50.700 euro op of omstreeks 3 september 2016;
  • 34.880 euro op of omstreeks 7 september 2016
  • (grote) contante geldbedragen op of omstreeks 18, 19, 20 en/of 21 oktober 2016 ([bedrijf 1])
  • (grote) contante geldbedragen op 28 en 30 september, 1, 2, 5, 6, 7 en 21 oktober 2016 ([bedrijf 2])van het plegen van welk misdrijf/welke misdrijven hij, verdachte en/of zijn mededader(s) een gewoonte heeft/hebben gemaakt;

3.

hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2010 tot en met 12 oktober 2010, te Amsterdam, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke personen en/of rechtspersonen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, A) een arbeidsovereenkomst tussen [verdachte] en [bedrijf 3] (pagina 116e.v., ZD 3) en/of B) een werkgeversverklaring van werkgever [bedrijf 3] (pagina 115, ZD 3),

(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen –(telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben doen opmaken en/of heeft/hebben vervalst en/of heeft/hebben doen vervalsen, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) in strijd met de waarheid

ad A) in/op die arbeidsovereenkomst vermeld dat er (onder andere) een overeenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan en/of een dienstbetrekking is aangevangen op 1 juli 2010 en/of het bruto maandsalaris 4.119,05 ,- EURO bedraagt en/of de arbeidsduur 40 uren per week is terwijl in werkelijkheid geen dienstverband is aangegaan tussen [verdachte] en [bedrijf 3] en/of

ad B) in/op die werkgeversverklaring vermeld dat er (onder andere) een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan en/of een dienstbetrekking is aangevangen op 1 juli 2010 en/of het bruto jaarsalaris 49.428,- EURO bedraagt terwijl in werkelijkheid geen dienstverband is aangegaan tussen [verdachte] en [bedrijf 3] zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken,

en/of

hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2010 tot en met 12 oktober 2010, te Amsterdam, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke personen en/of rechtspersonen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, A) een arbeidsovereenkomst tussen [verdachte] en [bedrijf 3] (pagina 116 e.v. ZO 3) en/of B) een werkgeversverklaring van werkgever [bedrijf 3] (pagina 115, ZD 3) en/of

(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – (telkens) opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt/doen maken van (een) valse en/of vervalste geschrift(en) om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, bestaande dat (doen) gebruikmaken hierin dat voornoemde geschriften zijn overgelegd/verstrekt aan [assurantiekantoor 1] en/of [assurantiekantoor 2] en/of een of meer andere (rechts)personen, met het oog op het verkrijgen van een (hypothecaire) geldlening, en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat:

ad A) in/op die arbeidsovereenkomst vermeld dat er (onder andere) een overeenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan en/of een dienstbetrekking is aangevangen op 1 juli 2010 en/of het bruto maandsalaris 4.119,05,- EURO bedraagt en/of de arbeidsduur 40 uren per week is terwijl in werkelijkheid geen dienstverband is aangegaan tussen [verdachte] en [bedrijf 3] en/of

ad B) in/op die werkgeversverklaring vermeld dat er (onder andere) een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan en/of een dienstbetrekking is aangevangen op 1 juli 2010 en/of het bruto jaarsalaris 49.428,- EURO bedraagt terwijl in werkelijkheid geen dienstverband is aangegaan tussen [verdachte] en [bedrijf 3] terwijl hij, verdachte en zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/deze geschrift(en) bestemd was/waren voor zodanig gebruik.

  1. De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

  1. Het bewijs

4.1. Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten 1 en 2, met uitzondering van wat in beide feiten onder het tweede gedachtestreepje is ten laste gelegd. De officier van justitie acht het onder 3 ten laste gelegde eveneens wettig en overtuigend bewezen. Verder heeft de officier van justitie opgemerkt dat sprake is van eendaadse samenloop tussen het eerste en tweede feit.

4.2. Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging heeft vrijspraak van feit 1 bepleit. Verdachte heeft erkend dat hij zich heeft bezig gehouden met Hawala bankieren, maar bijkomende feiten en omstandigheden, anders dan de algemene Hawala bankieren kenmerken, die duiden op een criminele herkomst van het geld zijn er niet. Een witwasvermoeden kan daarom niet worden aangenomen. Daarnaast kan niet ten aanzien van elke transactie worden vastgesteld in welke valuta die plaatshad. Omdat de tenlastelegging geen ruimte biedt voor een bewezenverklaring van ‘een geldbedrag met onbekende valuta’ dient verdachte om die reden van de betreffende tenlastegelegde transacties te worden vrijgesproken. Ook kan niet ten aanzien van elke transactie worden vastgesteld om welk bedrag het precies gaat. Omdat de tenlastelegging geen ruimte biedt voor een bewezenverklaring van ‘enig geldbedrag’ dient verdachte om die reden van de betreffende ten laste gelegde transacties te worden vrijgesproken. De verdediging heeft ten slotte vrijspraak van feit 3 bepleit.

4.3. Het oordeel van de rechtbank

4.3.1. Vrijspraak valsheid in geschrift (feit 3)

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde werkgeversverklaring en/of de arbeidsovereenkomst valselijk heeft opgemaakt in die zin dat daarop in strijd met de waarheid is vermeld dat een dienstverband tussen verdachte en [bedrijf 3] is aangegaan. Op basis van het dossier kan niet worden uitgesloten dat verdachte daadwerkelijk enige tijd voor het bedrijf heeft gewerkt. De rechtbank acht evenmin wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een vals geschrift. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 3.

4.3.2. Witwassen en ondergrond bankieren (feiten 1 en 2)[1.]

4.3.2.1. Inleiding

Verdachte heeft erkend dat hij Hawala-bankier was. Hawalabankieren is een informele vorm van het verrichten van geldtransacties die berust op het principe van verrekening, binnen een vaak grensoverschrijdende kring van vertrouwenspersonen, die allen hun eigen rol vervullen. Kort gezegd komt het systeem erop neer dat tegen verrekening van de overeengekomen wisselkoers, zonder gebruik te maken van een betaalrekening, door een ‘bankier’ en met behulp van een of meer tussenpersonen een geldbedrag betaalbaar wordt gesteld, dat op een eerder moment elders is ingebracht. De hierdoor ontstane schuld bij de uitkerende bankier wordt voldaan door (latere) onderlinge verrekening tussen de bankiers. Het systeem minimaliseert de noodzaak van de fysieke verplaatsing van geld, maar uiteindelijk wordt bij de daadwerkelijke uitbetaling wel vaak gebruik gemaakt van geldkoeriers. Het geld dat ter uitbetaling wordt gesteld nadat het elders, doorgaans in het buitenland is ingelegd, kan aan de ontvangende partij worden uitbetaald nadat men zich heeft gelegitimeerd. De afgevende partij krijgt vervolgens het ontvangstbewijs. Het legitimeren berust niet op de identiteit van de ontvanger maar op een van te voren afgesproken uniek nummer. Voor het verkrijgen van deze unieke nummers worden bestaande nummers gehanteerd. Deze nummers zijn vaak afkomstig van bankbiljetten; deze worden tokens genoemd. Omdat deze niet na te maken zijn en er geen tweede bestaat met hetzelfde nummer zijn deze tokens uniek. Het bankbiljet dient vervolgens als afgiftebewijs voor de afgevende partij. De bankbiljetten betreffen doorgaans coupures van kleine waarde. Deze werkwijze gebeurt per internationale transactie ten minste twee keer. Het geld wordt immers niet fysiek de grens over verplaatst.

4.3.2.2. De transacties

Deelvrijspraak transactie 100.000 Engelse ponden op of omstreeks 14 juni 2016

De rechtbank acht net als de officier van justitie niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de transactie van 100.000 Engelse ponden op of omstreeks 14 juni 2016. De rechtbank spreekt verdachte daarom van dit onderdeel vrij.

De rechtbank stelt ten aanzien van de overige ten laste gelegde handelingen op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast.

Transactie 43.500 Engelse ponden op of omstreeks 11 juni 2016

Op 12 juni 2016 is een telefoongesprek opgenomen tussen verdachte en een NN-man die gebruik maakt van een Engels telefoonnummer. In dat gesprek zegt de NN-man dat er 43.500 pond is binnen gekomen. Ook wordt een nummer en een token door de NN-man genoemd, waarna verdachte zegt dat het klopt.[2.]

Transactie 82.450 Engelse ponden op of omstreeks 14 juni 2016

Op 14 juni 2016 is een telefoongesprek opgenomen tussen verdachte en een NN-man die gebruik maakt van een Engels telefoonnummer. In dat gesprek zegt de NN-man ‘Sir, het is 82.450 (£)’. Verdachte antwoordt vervolgens desgevraagd dat het goed is.[3.]

Transactie contant geld op of omstreeks 15 juni 2016

Op 15 juni 2016 is een telefoongesprek tussen verdachte en een NN-man opgenomen. In dat gesprek zegt de NN-man: ‘in een pakket van jou waren 2 bankbiljetten van 50 minder. Er is 100 euro minder’. Ook zegt de NN-man dat hij het geld heeft geteld en aan die mensen heeft gegeven. Verdachte zegt vervolgens dat het geen probleem is.[4.]

Transactie 50.000 en 77.000 Engelse ponden op of omstreeks 24 juni 2016

Op 24 juni 2016 om 14:56 uur is een telefoongesprek tussen verdachte en [naam 1] opgenomen. In dat gesprek zegt [naam 1] dat verdachte een 50 nummer voor [naam 2] mag sturen en een 77 nummer. 77 wil [naam 1] in [plaats] geven.[5.]  Om 18:15 uur zegt verdachte dat hij morgenochtend de nummers voor [naam 2] zal geven en dat [naam 1] tegen hen mag zeggen dat ze het daar mogen gaan om af te geven.[6.]  Op 25 juni 2016 geeft [naam 1] door aan verdachte dat de 77 is gedaan.[7.]  Op 26 juni 2016 geeft [naam 1] aan verdachte door dat de klus van 50 is gedaan.[8.]

Transactie 184.740 Engelse ponden op of omstreeks 1 augustus 2016

Op 1 augustus 2018 wordt in een voertuig in Engeland een bedrag van 184.740 ponden, verdeeld over twee tassen, in beslag genomen.[9.]  Op 2 augustus 2016 wordt een gesprek tussen verdachte en [naam 1] opgenomen. Verdachte zegt daarin dat iemand met 185.000 is opgepakt en dat het geld van de Marokkanen is. Ook zegt verdachte: ‘wij hebben de originele token’.[10.]  Later op de dag zegt verdachte tegen [naam 1]: ‘die jongens 185.000 ponden, twee minuten daarna. ‘Boem’’. Desgevraagd zegt verdachte vervolgens dat het geld naar hem ging.[11.]

Transactie 81.000 euro op of omstreeks 2 augustus 2016

Op 2 augustus 2016 wordt een gesprek tussen verdachte en [naam 1] in de auto van verdachte opgenomen. [Naam 1] zegt in dat gesprek dat hij eerst zijn jasje zal aantrekken en dat het daarin zal passen. Verdachte zegt dat hij de bankbiljetten tien keer met zijn eigen handen heeft geteld en dat het 81.000 is.[12.]

Transactie 35.000 euro op of omstreeks 18 augustus 2016

Op 18 augustus 2018 is een gesprek tussen verdachte en ‘[alias]’ opgenomen. In dat gesprek vraagt ‘[alias]’ hoeveel verdachte hem had gegeven. Verdachte zegt vervolgens dat het vijfendertig was.[13.]  Getuige [getuige 1] (‘[alias]’) verklaart later tegenover de politie dat verdachte 35.000 euro bedoelde en dat verdachte dat eerder die dag aan [getuige 1] had gegeven.[14.]

Transactie 50.000 euro op of omstreeks 21 augustus 2016

Op 21 augustus 2016 is een gesprek tussen [alias] en [naam 3] opgenomen. [Alias] zegt daarin dat verdachte vijftig heeft gegeven.[15.]

Transactie 50.700 euro op of omstreeks 3 september 2016

Op 3 september 2016 wordt een gesprek tussen [alias] en [naam 3] opgenomen. [Alias] zegt daarin dat verdachte vijftig zevenhonderd heeft gebracht.[16.]  Getuige [getuige 1] (‘[alias]’) verklaart later tegenover de politie dat hij 50.700 euro van verdachte had gekregen en dat hij dat geld vervolgens heeft doorgegeven aan een Nederlandse man.[17.]

Transactie 34.880 euro op of omstreeks 7 september 2016

Op 7 september 2016 is in de auto van verdachte een gesprek tussen verdachte en ‘[naam 4]’ opgenomen. In dat gesprek is geritsel van een papier/plastic zak te horen, waarna verdachte vraagt of het 34.880 is. [Naam 4] zegt vervolgens: ‘34880’, verdachte zegt: ‘ja’ en [naam 4] zegt: ‘goed. Dankuwel’. Vervolgens nemen ze afscheid.[18.]

Transactie contant geld op of omstreeks 18, 19, 20 en/of 21 oktober 2016 ([bedrijf 1])

Op de camerabeelden van [bedrijf 1] van 18 oktober 2016 is te zien dat verdachte bij [bedrijf 1] aankomt en de winkel in loopt. Te zien is dat [naam 5] een doosje en even later twee gevulde enveloppen uit het magazijn pakt en daarmee naar de naastgelegen ruimte loopt waar verdachte zich bevindt. Even later loopt [naam 5] weer terug naar het magazijn met de twee enveloppen. Verdachte loopt met hem mee en pakt in het magazijn twee lege witte enveloppen. Ze verlaten vervolgens het magazijn. Even later loopt verdachte naar zijn auto en opent het rechter achterportier. Verdachte haalt iets wits onder zijn jas vandaan en verricht handelingen bij het rechter achterportier van zijn auto. Bij de doorzoeking van de auto van verdachte is geconstateerd dat tussen de kofferbak en de rechter achterbank zich een verborgen ruimte bevindt. Bij de doorzoeking van het pand van [bedrijf 1] is in het magazijn een doosje met € 50.000,– aan contanten aangetroffen. Op de camerabeelden van [bedrijf 1] van 19 oktober 2018 is te zien dat [naam 5] twee maal bundels bankbiljetten van € 50,00, bij elkaar gehouden met elastieken, aan verdachte geeft en verdachte deze vervolgens in zijn jaszak stopt. Op 20 oktober 2016 is te zien dat verdachte twee maal stapels bankbiljetten van € 50,00, bestaande uit meerdere bundels, en een stapel bankbiljetten van € 20,00 aanpakt en in zijn jaszak stopt. Op 21 oktober 2016 is te zien dat [naam 5] een stapel bankbiljetten aan verdachte geeft, waarna verdachte de biljetten wegstopt in zijn jaszak.[19.]

Transactie contant geld op 28 en 30 september, 1, 2, 5, 6, 7 en 21 oktober 2016 ([bedrijf 2])

Op de camerabeelden van [bedrijf 2] van 28 september 2016 is te zien dat [naam 6] in het kantoortje geldbiljetten aan het bundelen is en een rekenmachine pakt. Te zien is vervolgens dat verdachte het kantoortje in loopt en van achter de toonbank een wit verpakkingsdoosje pakt en dit aan [naam 6] geeft. Vervolgens is te zien dat verdachte het witte doosje weer van [naam 6] pakt. [Naam 6] en verdachten verlaten daarna het kantoortje.[20.]  Op 30 september 2016 is te zien dat [naam 7] bundels geld overhandigt aan verdachte.[21.]  Op 1 oktober 2016 is te zien dat verdachte en [naam 6] samen het kantoortje in lopen en dat [naam 6] verdachte een bundel bankbiljetten geeft.[22.]  Op 2 oktober 2016 is te zien dat verdachte een bundel geld krijgt van [naam 8], daar een biljet aan toevoegt en de bundel in de achterzak van zijn broek stopt.[23.]  Op 5 oktober 2016 is te zien dat [naam 8] een bundel geld aan verdachte geeft waarna verdachte de bundel in zijn binnenzak stopt. Verdachte gaat daarna naar buiten, maar keert even later weer terug in de winkel. Te zien is dat [naam 7] geld aan het tellen is en geld aan het bundelen is met elastieken. Te zien is dat [naam 7] een bundel geld geeft aan verdachte.[24.]  Op 6 oktober 2016 is te zien dat [naam 6] een bundel geld aan verdachte geeft, die het in zijn binnenzak stopt.[25.]  Op 7 oktober 2016 is te zien dat [naam 6] handelingen verricht die lijken op het tellen met een geldmachine en bundelen van geldbiljetten en dat verdachte met hem meekijkt. Te zien is dat [naam 6] een bundel geld aan verdachte geeft, waarna verdachte dit in de binnenzijde van zijn jas stopt. Even later is te zien dat [naam 6] de bundel geldbiljetten van [naam 7] aan verdachte geeft, waarna hij de bundel in de achterzak van zijn broek steekt. Vervolgens is te zien dat [naam 6] uit de ladekast bankbiljetten pakt, deze met de hand telt en de bundel bankbiljetten aan verdachte geeft. Verdachte steekt de bankbiljetten in zijn broekzak.[26.]  Op 21 oktober 2016 is te zien dat [naam 7] meerdere bundels met geld aan verdachte geeft, die verdachte vervolgens in zijn jas dan wel broekzak steekt.[27.]

Extra geldtransactie

Op 12 oktober 2016 is een gesprek tussen verdachte en een NN-man opgenomen waarin verdachte tegen de NN-man zegt dat hij tweehonderd van iemand tegoed heeft en dat diegene hem vijftig heeft gegeven en de rest later zal geven. De NN-man zegt tegen verdachte dat verdachte heeft gezegd dat een persoon elke week 200 zal geven en dat op twee ton een koersverschil van 800 dirham is ontstaan. Verdachte zegt vervolgens dat die man het echt zal geven.[28.]

Bewijsoverwegingen omtrent de hoogte van de geldbedragen en de valuta

De rechtbank concludeert op basis van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden dat verdachte telkens betrokken is geweest bij de overdracht van (contant) geld. Verdachte heeft ook erkend dat hij zich bezig hield met Hawala bankieren. De verdediging heeft echter bestreden dat de ten laste gelegde transacties wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, omdat niet in alle gevallen uit de tap- en OVC gesprekken kan worden opgemaakt wat de hoogte van het geldbedrag is en welke valuta het betreft. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Uit de tap- en OVC gesprekken concludeert de rechtbank dat door verdachte en andere personen in versluierde en gecodeerde taal over geldbedragen werd gesproken en dat er gebruik werd gemaakt van zogenoemde tokens. Uit de gesprekken leidt de rechtbank af dat de deelnemers aan de gesprekken, waaronder verdachte, hoewel voor een buitenstaander niet zonder meer te duiden, precies weten wat er wordt besproken. De rechtbank constateert dat verdachte en de andere personen bij een aantal ten laste gelegde transacties de exacte hoogte van het geldbedrag noemen (transacties 11 juni, 14 juni, 1 augustus, 2 augustus en 7 september 2016). In die gesprekken ging het om geldbedragen van duizendtallen. Bij de andere ten laste gelegde transacties werd door verdachte en de gespreksdeelnemers gesproken over ‘50’, ‘77’, ‘35’, ‘vijftig’ en ‘vijftig zevenhonderd’. Ten aanzien van de geldoverdrachten van ’35’ en ‘vijftig zevenhonderd’ heeft getuige [getuige 1] verklaart dat het ging om 35 duizend en 50 duizend zevenhonderd. De rechtbank concludeert op basis hiervan dat verdachte en de gespreksdeelnemers ook in de overige gesprekken in versluierd taalgebruik over duizendtallen spraken en dat zij met ‘50’ en 77’ (transacties omstreeks 24 juni 2016) 50.000 en 77.000 bedoelden en met ‘vijftig’ (transactie omstreeks 21 augustus 2016) 50.000.

Omtrent de vraag of de ten laste gelegde valuta van de geldbedragen wettig en overtuigend kan worden bewezen overweegt de rechtbank onder verwijzing naar hetgeen is overwogen in de inleiding het volgende. Hawala bankieren is gebaseerd op onderliggende verrekening tussen bankiers. Uitgangspunt bij Hawala bankieren is dat er geen fysieke verplaatsing van geld over de grens plaatsvindt en dat het geld door de verkopende en de ontvangende partij elk in het eigen land in de eigen valuta wordt afgegeven en ontvangen. Dat ook verdachte en zijn handlangers volgens dit uitgangspunt handelden volgt uit het bewijs. In Engeland werden immers Engelse Ponden in beslag genomen na afgifte van geld aldaar en getuige [getuige 1] heeft bij twee geldoverdrachten in Nederland verklaard dat het ging om Euro’s. In een op 15 augustus 2016 opgenomen gesprek tussen verdachte en [naam 9] antwoordt verdachte op de vraag van [naam 9] hoe het zit met ‘hier euro’s geven en in Engeland ponden ontvangen’ ook dat hij ‘daar Ponden wil ontvangen en hier euro’s zal geven’.[29.]  Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de transacties omstreeks 14 en 24 juni 2016, waarbij geld in Engeland werd af gegeven, Engelse Ponden betrof en dat de transacties omstreeks 2 augustus 2016 en 7 september 2016 Euro’s betrof, omdat dat geld in Nederland werd afgegeven.

De rechtbank acht op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de in de tenlastelegging genoemde geldtransacties, met uitzondering van het tweede gedachtestreepje. De rechtbank acht daarmee het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, namelijk een gewoonte maken van het zonder vergunning verrichten van betaaldiensten als bedoeld in artikel 2:3a, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft).

Ten aanzien van witwassen

De rechtbank overweegt dat voor bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde witwassen moet vaststaan dat de gelden, middellijk of onmiddellijk, afkomstig zijn uit enig misdrijf. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat niet hoeft te worden bewezen door wie, wanneer en waar dit misdrijf is gepleegd.[30.]  Het gronddelict hoeft niet te worden bewezen, maar vereist is wel dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf. Om te kunnen beoordelen of het geld uit enig misdrijf afkomstig is, hanteert de rechtbank het volgende in de jurisprudentie ontwikkelde toetsingskader.[31.]  Allereerst zal moeten worden vastgesteld of aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als die situatie zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij/zij een verklaring geeft voor de herkomst van dat geldbedrag of goed. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Als de verklaring van verdachte aan bovengenoemde eisen voldoet, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van het onderzoek van het Openbaar Ministerie zal uiteindelijk dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.

Daarnaast volgt uit jurisprudentie van de Hoge Raad dat het enkele feit dat iemand geld ter beschikking heeft gekregen in het kader van Hawala of ondergronds bankieren nog geen witwassen oplevert. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat pas van witwassen kan worden gesproken als het gaat om gelden die afkomstig zijn van een voorafgaand gepleegd misdrijf.[32.]  Hawala-bankieren kan immers plaatsvinden met zowel legaal geld als met uit misdrijf verkregen geld.

Uit de bewijsmiddelen en het verhandelde ter zitting volgt dat de geldtransacties hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die onmiskenbaar voldoen aan typologieën voor witwassen. Er werden namelijk zeer grote geldbedragen in contanten en (deels) kleine coupures opgehaald en afgegeven, deze contanten werden ondanks de daarmee gepaard gaande veiligheidsrisico’s vervoerd in (boodschappen)tassen en in kleding en er werd gebruik gemaakt van versluierde en gecodeerde taal en tokens. Het bewijs dat de gelden afkomstig zijn uit misdrijf kan echter niet enkel op basis hiervan worden aangenomen, omdat de aanwezigheid van deze witwastypologieën deels kan worden verklaard uit de specifieke werkwijze van Hawala bankieren. Er zullen dus bijkomende feiten en omstandigheden moeten zijn die duiden op een criminele herkomst van het geld.

Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat deze bijkomende omstandigheden in het dossier aanwezig zijn. Bij verdachte is geen kasboek of administratie van de geldtransacties aangetroffen, hetgeen kan worden verklaard door het willen verhullen van de herkomst van het geld en de identiteit van de gevende en ontvangende partij. Uit een tapgesprek volgt dat verdachte in het bezit was van een PGP-telefoon. Ook spreekt hij met een NN-man over een geldtransactie en het gebruik van een PGP telefoon of Encro telefoon. In een ander gesprek biedt verdachte aan [naam 9] aan om een PGP telefoon te komen brengen.[33.]  Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke telefoons veelvuldig in het criminele circuit worden gebruikt. Daarnaast spreekt verdachte op 11 september 2016 met [naam 10] over een geldtransactie van hennepopbrengsten. Verdachte zegt in dat gesprek: ‘Een dag voor [naam 1] opgepakt werd had [naam 1] mij met hem kennis laten maken. Hij ([naam 1]) zei, “Hier is hij ([naam 11]), geef hem de ponden en je (die lange) kunt het geld (Euro’s) van hem ontvangen.” Twee keer heb ik met hem gewerkt en ik heb hem meteen betaald’. Vervolgens hebben verdachte en [naam 10] het over ‘die lange’ en ‘[naam 4]’ en zegt verdachte dat zij samen in de hennephandel zitten. Op de opmerkingen van [naam 10] ‘Ze ontvangen het geld voor de hennep’ en ‘Ze lieten het daar aan jou geven en je ging ze hier betalen’ antwoordt verdachte vervolgens bevestigend.[34.]  De rechtbank leidt uit dit tapgesprek af dat verdachte wist dat hij betrokken was bij een geldtransactie van hennepopbrengsten. In een ander gesprek op 29 juli 2016 zegt verdachte tegen [naam 1] dat hij boos is op [naam 3] omdat die hem voor gek heeft gehouden door het geld van ‘[naam 12]’ zelf achterover te drukken. Als [naam 1] vervolgens vraagt: ‘[naam 12]?’, antwoordt verdachte: ‘van hennep vriend’.[35.]  Ook hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte wist dat het geld van deze transactie van hennephandel afkomstig was. Uit de volgende gesprekken leidt de rechtbank af dat verdachte zelf ook betrokken was bij drugshandel of daarin minst genomen geïnteresseerd was. Op 16 augustus 2016 zegt verdachte tegen zijn gesprekspartner dat ze de valuta van hier naar daar kunnen sturen, dat hij daar mensen heeft zitten en dat de mensen uit Engeland erg oneerlijk zijn. Vervolgens zegt verdachte: ‘Als er iemand een klus wil verrichten dan moet je tegen hem zeggen of ze gras kunnen verkopen of met het spul van/voor de neus moet hij het zeggen. Wij hebben mensen die dat sturen (…) De hele [naam 13] zit achter deze handel aan’.[36.]  In een gesprek op 29 juli 2016 vraagt [naam 9] aan verdachte of hij over ‘het witte’ zal gaan praten. Verdachte zegt vervolgens dat [naam 9] eerst moet vragen welke stempel erop zit, omdat hij wel een stempel nodig heeft. Hij zegt dat de originele is voorzien van een stempel en dat als er slecht spul gestuurd zou worden, ze spanningen krijgen.[37.]

De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden voldoende zijn om een vermoeden van witwassen te rechtvaardigen ten aanzien van alle ten laste gelegde bedragen. Dat betekent dat van verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Die verklaring heeft verdachte niet gegeven. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de betreffende geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank is daarnaast gelet op alle hierboven weergegeven feiten en omstandigheden oordeel dat verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het overdragen van geldbedragen die van misdrijf afkomstig waren.

De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde, met uitzondering van het tweede gedachtestreepje, daarom wettig en overtuigend bewezen.

4.4. De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:

  1. hij,

op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 april 2016 tot en met 16 november 2016 te Diemen en/of Beverwijk en/of elders in Nederland en/of in Groot-Brittannië, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldigheeft gemaakt aan (schuld)witwassen, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s),

(telkens) van (contante) geldbedragen, waaronder onder meer:

  • 43.500 Engelse ponden op of omstreeks 11 juni 2016;
  • 100.000 Engelse ponden of op omstreeks 14 juni 2016;
  • 82.450 Engelse ponden op of omstreeks 14 juni 2016;
  • een (groot) contant geldbedrag in euro’s op of omstreeks 15 juni 2016;
  • 50.000 Engelse ponden op of omstreeks 24 juni 2016;
  • 77.000 Engelse ponden op of omstreeks 24 juni 2016;
  • 184.740 Engelse ponden op of omstreeks 1 augustus 2016;
  • 81.000 euro op of omstreeks 2 augustus 2016;
  • 35.000 euro op of omstreeks 18 augustus 2016;
  • 50.000 euro op of omstreeks 21 augustus 2016;
  • 50.700 euro op of omstreeks 3 september 2016;
  • 34.880 euro op of omstreeks 7 september 2016
  • (grote) contante geldbedragen op of omstreeks 18, 19, 20 en/of 21 oktober 2016 ([bedrijf 1])
  • (grote) contante geldbedragen op 28 en 30 september, 1, 2, 5, 6, 7 en 21 oktober 2016 [bedrijf 2])
  • de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemdingen/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemde geldbedragen was en/of voorhanden had,
    en/of
    (telkens) (contante) geldbedragen, waaronder onder meer:
  • 43.500 Engelse ponden op of omstreeks 11 juni 2016;
  • 100.000 Engelse ponden of op omstreeks 14 juni 2016;
  • 82.450 Engelse ponden op of omstreeks 14 juni 2016;
  • een (groot) contant geldbedrag in euro’s op of omstreeks 15 juni 2016; 50.000 Engelse ponden op of omstreeks 24 juni 2016;
  • 77.000 Engelse ponden op of omstreeks 24 juni 2016;
  • 184.740 Engelse ponden op of omstreeks 1 augustus 2016;
  • 81.000 euro op of omstreeks 2 augustus 2016;
  • 35.000 euro op of omstreeks 18 augustus 2016;
  • 50.000,- euro op of omstreeks 21 augustus 2016;
  • 50.700 euro op of omstreeks 3 september 2016;
  • 34.880 euro op of omstreeks 7 september 2016;
  • (grote) contante geldbedragen op of omstreeks 18, 19, 20 en/of 21 oktober 2016 ([bedrijf 1])

(grote) contante geldbedragen op 28 en 30 september, 1, 2, 5, 6, 7 en 21 oktober 2016 [bedrijf 2]) verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en)vermoeden, dat deze geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;

  1. hij,

op eén of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 april 2016 tot en met 16 november 2016 te Diemen en/of Beverwijk en/of elders in Nederland en/of in Groot-Brittannië (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke personen en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) opzettelijk zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van de Wet op het Financieel Toezicht, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) al dan niet via een tussenpersoon, (telkens) opzettelijk, beroepsmatig en/of bedrijfsmatig ten behoeve van en/of op verzoek van een of meerdere (onbekend gebleven) betaler(s) en/of begunstigde(n) en/of ander(en), een of meer (contante) geldtransactie(s) en/of een of meer (contante) geldtransfer(s) uitgevoerd en/of voor rekening van een of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) ontvangen en/of aan een of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) beschikbaar gesteld en/of voor een of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) gehouden,

te weten:

  • 43.500 Engelse ponden op of omstreeks 11 juni 2016;
  • 100.000 Engelse ponden of op omstreeks 14 juni 2016;
  • 82.450 Engelse ponden op of omstreeks 14 juni 2016;
  • een (groot) contant geldbedrag in euro’s op of omstreeks 15 juni 2016; 50.000 Engelse ponden op of omstreeks 24 juni 2016;
  • 77.000 Engelse ponden op of omstreeks 24 juni 2016;
  • 184.740 Engelse ponden op of omstreeks 1 augustus 2016;
  • 81.000 euro op of omstreeks 2 augustus 2016;
  • 35.000 euro op of omstreeks 18 augustus 2016;
  • 50.000,- euro op of omstreeks 21 augustus 2016;
  • 50.700 euro op of omstreeks 3 september 2016;
  • 34.880 euro op of omstreeks 7 september 2016
  • (grote) contante geldbedragen op of omstreeks 18, 19, 20 en/of 21 oktober 2016 ([bedrijf 1])
  • (grote) contante geldbedragen op 28 en 30 september, 1, 2, 5, 6, 7 en 21 oktober 2016 ([bedrijf 2]) van het plegen van welk misdrijf/welke misdrijven hij, verdachte en/of zijn mededader(s) een gewoonte heeft/hebben gemaakt.

    De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

    De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

  1. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 2:3a Wft. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:

feiten 1 en 2:

de eendaadse samenloop van

het misdrijf: medeplegen van gewoontewitwassen

en

het misdrijf: medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2:3a, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, opzettelijk begaan, terwijl hiervan een gewoonte is gemaakt

6. De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten

7. De op te leggen straf of maatregel

7.1. De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf en een half jaar. De officier van justitie heeft bij zijn eis rekening gehouden met de omstandigheid dat de redelijke termijn waarbinnen verdachte bereht moet worden is overschreden.

7.2. Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft een forse strafkorting bepleit, omdat de redelijke termijn waarbinnen verdachte berecht had moeten worden met minstens vijftien maanden is overschreden. De raadsman heeft voorts naar voren gebracht dat verdachte sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis werk heeft.

7.3. De gronden voor een straf of maatregel

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.

De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van uit misdrijf voortgekomen geldbedragen. Verdachte heeft als Hawala-bankier meegewerkt aan het (grensoverschrijdend) laten verplaatsen, verrekenen en uitbetalen van grote (contante) geldbedragen met een criminele herkomst, buiten het formele geldcircuit. Witwassen is een ernstig strafbaar feit. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit begunstigd en in stand gehouden. Criminelen worden in staat gesteld met hun illegaal verdiende geld bezittingen te verwerven die zij niet behoren te hebben en het witwassen van crimineel vermogen draagt er aan bij dat criminele organisaties kunnen blijven voortbestaan en misdrijven kunnen blijven plegen. Witwassen tast bovendien de integriteit van het formele, aan regels gebonden financieel-economische verkeer aan en vormt een bedreiging voor het vertrouwen dat de samenleving in de integriteit daarvan behoort te kunnen stellen.

Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder door de strafrechter is veroordeeld.

De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten, de hoogte van de witgewassen geldbedragen en de rol van de verdachte niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.

Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht op het gebied van fraude. De oriëntatiepunten geven als vertrekpunt bij een benadelingsbedrag van € 500.000,– tot € 1.000.000,– een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden. De rechtbank vindt echter dat een straf conform die bandbreedte onvoldoende recht doet aan de onderhavige feiten. De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier vast dat het benadelingsbedrag vele malen hoger ligt dan de bewezen verklaarde bedragen. Daarnaast weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat verdachte zich op grote schaal, dagelijks en intensief bezig hield met witwassen door middel van hawala bankieren en dat er sprake was van een hoge organisatiegraad en grensoverschrijdende transacties. De bewezen verklaarde feiten moeten onder die omstandigheden als zeer ondermijnend en ontwrichtend voor de samenleving worden aangemerkt. De rechtbank acht daarom in beginsel een gevangenisstraf van 42 maanden een passende straf.

De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat de procedure niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verdachte is op 16 november 2016 in verzekering gesteld en het onderhavige vonnis wordt pas gewezen op 25 februari 2020, terwijl als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank de duur van de gevangenisstraf matigen. Een korting van vijf maanden acht de rechtbank passend om de schending van de redelijke termijn te compenseren.

De rechtbank acht alles afwegende een gevangenisstraf voor de duur van 37 maanden passend en geboden.

7.4. De inbeslaggenomen voorwerpen

De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring van het in beslag genomen geld en de woning gevorderd. De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd om geen beslissing over de in beslag genomen sieraden te nemen, omdat daar zowel klassiek als conservatoir beslag op ligt en er nog een ontnemingsprocedure zal volgen.

De raadsman heeft de teruggave van de in beslag genomen sieraden aan verdachte bepleit en heeft verzocht om de woning niet verbeurd te verklaren. Verdachte woont nog in de woning en verbeurdverklaring zal weinig opleveren, omdat er nog een hypotheekrecht op rust.

De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde geldbedragen moeten worden verbeurd verklaard, omdat het geld aan verdachte toebehoort en geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van de strafbare feiten is verkregen.

De beslaglijst vermeldt dat op de woning zowel klassiek als conservatoir beslag rust. De rechtbank dient enkel een beslissing te nemen op het klassieke beslag en is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de woning is verkregen door middel van of uit de baten van de strafbare feiten, zodat de rechtbank de woning niet verbeurd zal verklaren. De woning is ook niet vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Omdat de overige gronden voor inbeslagneming uit artikel 94 Sv niet langer aan de orde zijn en het belang van strafvordering zich dus niet tegen teruggave verzet, gelast de rechtbank de teruggave van de in beslag genomen helft van de woning aan verdachte, tenzij er conservatoir beslag ligt dat zich daartegen verzet.

De officier van justitie heeft gesteld dat op de sieraden naast klassiek beslag ook conservatoir beslag is gelegd. De rechtbank dient een beslissing te nemen op het klassieke beslag en zal de teruggave van de sieraden aan verdachte gelasten. Gesteld noch gebleken is immers dat de sieraden enige relatie hebben met de strafbare feiten, zodat de sieraden niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer. Omdat de overige gronden voor inbeslagneming uit artikel 94 Sv niet langer aan de orde zijn en het belang van strafvordering zich dus niet tegen teruggave verzet, gelast de rechtbank de teruggave van de in beslag genomen sieraden aan de rechthebbende, tenzij er conservatoir beslag ligt dat zich daartegen verzet.

Opgemerkt zij dus dat voor zover op de woning en/of sieraden ook conservatoir beslag ex artikel 94a Sv rust, dit beslag blijft voortbestaan.

  1. De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 33, 33a en 55 Sr.

  1. De beslissing

De rechtbank:

bewezenverklaring

verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;

verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;

verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 of 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;

strafbaarheid feit

verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;

verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feiten 1 en 2:

de eendaadse samenloop van

het misdrijf: medeplegen van gewoontewitwassen

en

het misdrijf: medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2:3a, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, opzettelijk begaan terwijl hiervan een gewoonte is gemaakt;

strafbaarheid verdachte

verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;

straf

veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 37 (zevenendertig) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;

bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

de inbeslaggenomen voorwerpen

verklaart verbeurd de in beslag genomen geldbedragen, zoals vermeld op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst;

gelast de teruggave van de in beslag genomen helft van de woning, zoals vermeld op de beslaglijst, aan verdachte, tenzij er conservatoir beslag ligt dat zich daartegen verzet;

gelast de teruggave van de in beslag genomen sieraden, zoals vermeld op de beslaglijst, aan de rechthebbende, tenzij er conservatoir beslag ligt dat zich daartegen verzet.

Dit vonnis is gewezen door mr. H.R. Schimmel, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en mr. V.P.K. van Rosmalen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Wilmink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2020.

Voetnoten

[1.]

Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Dienst Landelijke Recherche genaamd 26Butler. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.

[2.]

Een geschrift, te weten de uitwerking van een tapgesprek van 12 juni 2016, sessienummer 611, ZD-01, pagina’s 12 en 13.

[3.]

Een geschrift, te weten de uitwerking van een tapgesprek van 14 juni 2016, sessienummer 998, ZD-01, pagina 16.

[4.]

Een geschrift, te weten de uitwerking van een tapgesprek van 15 juni 2016, sessienummer 1006, ZD-01, pagina 17.

[5.]

Een geschrift, te weten de uitwerking van een tapgesprek van 24 juni 2016, sessienummer 2262.

[6.]

Een geschrift, te weten de uitwerking van een tapgesprek van 24 juni 2016, sessienummer 2323.

[7.]

Een geschrift, te weten de uitwerking van een tapgesprek van 25 juni 2016, sessienummer 2413.

[8.]

Een geschrift, te weten de uitwerking van een tapgesprek van 26 juni 2016, sessienummer 2487.

[9.]

Een geschrift, te weten een getuigenverklaring van [getuige 2] van 30 augustus 2016, ZD-02, pagina’s 149 en 150.

[10.]

Een geschrift, te weten de uitwerking van een OVC gesprek van 2 augustus 2016, sessienummer 3611, ZD-02, pagina 9.

[11.]

Een geschrift, te weten de uitwerking van een OVC gesprek van 2 augustus 2016, sessienummer 3761, ZD-02, pagina 25.

[12.]

Een geschrift, te weten de uitwerking van een OVC gesprek van 2 augustus 2016, sessienummer 3787, ZD-01, pagina 36.

[13.]

Een geschrift, te weten de uitwerking van een tapgesprek van 18 augustus 2016, sessienummer 12006, ZD-01, pagina 21.

[14.]

Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] van 9 december 2016, ZD-01, pagina 330, eerste tot en met vijfde alinea.

[15.]

Een geschrift, te weten de uitwerking van een tapgesprek van 21 augustus 2016, sessienummer 1212, ZD-01, pagina 24.

[16.]

Een geschrift, te weten de uitwerking van een tapgesprek van 3 september 2016, sessienummer 1323, ZD-01, pagina 22.

[17.]

Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] van 9 december 2016, ZD-01, pagina 331, tweede alinea.

[18.]

Een geschrift, te weten de uitwerking van een OVC gesprek van 7 september 2016, sessienummer 4475, ZD-01, pagina 54.

[19.]

Het proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden [bedrijf 1] van 24 januari 2017, ZD-01, pagina’s 110 tot en met 143.

[20.]

Het proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden [bedrijf 2] van 2 maart 2017, ZD-01, pagina’s 144 tot en met 148.

[21.]

Het proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden [bedrijf 2] van 2 maart 2017, ZD-01, pagina 153.

[22.]

Het proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden [bedrijf 2] van 2 maart 2017, ZD-01, pagina’s 156 en 157.

[23.]

Het proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden [bedrijf 2] van 2 maart 2017, ZD-01, pagina 162.

[24.]

Het proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden [bedrijf 2] van 2 maart 2017, ZD-01, pagina 166 en 167.

[25.]

Het proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden [bedrijf 2] van 2 maart 2017, ZD-01, pagina 171.

[26.]

Het proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden [bedrijf 2] van 2 maart 2017, ZD-01, pagina’s 174 tot en met 177.

[27.]

Het proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden [bedrijf 2] van 2 maart 2017, ZD-01, pagina’s 180 en 181.

[28.]

Een geschrift, te weten de uitwerking van een tapgesprek van 12 oktober 2016, sessienummer 16, ZD-01, pagina 25.

[29.]

Een geschrift, te weten de uitwerking van een OVC gesprek van 15 augustus 2016, sessienummer 6502, ZD-01, pagina 64.

[30.]

ECLI:NL:HR:2004:AP2124.

[31.]

ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481.

[32.]

ECLI:NL:HR:2014:3044 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2014:3044 ); ECLI:NL:HR:2014:3046 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2014:3046 ) en ECLI:NL:HR:2014:3380 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2014:3380 ).

[33.]

Een geschrift, te weten een tapgesprek van 12 oktober 2016, sessienummer 26, ZD-01, pagina’s 27 en 28; Een geschrift, te weten een OVC gesprek van 29 juli 2016, sessienummer 673, ZD-01, pagina’s 80 en 81.

[34.]

Een geschrift, te weten een OVC gesprek van 11 september 2016, sessienummer 4797, ZD-01, pagina 76.

[35.]

Een geschrift, te weten een OVC gesprek van 29 juli 2016, sessienummer 984, ZD-01, pagina’s 59 en 60.

[36.]

Een geschrift, te weten een OVC gesprek van 16 augustus 2016, sessienummer 6617, ZD-01, pagina 89.

[37.]

Een geschrift, te weten een OVC gesprek van 29 juli 2016, sessienummer 685, ZD-01, pagina’s 55 en 56.

0

You May Also Like